10 jaar geleden: extreemrechtse terreur op Utøya

Protest na de fascistische terreur van Anders Breivik tien jaar geleden.

“Je kunt ontsnappen aan een maniak, maar je niet verbergen voor een samenleving”

Op 22 juli 2011 vermoordde de terrorist Anders Behring Breivik 77 mensen op Utøya, Noorwegen. Hij droeg een politie-uniform en jaagde en schoot op jonge deelnemers aan het zomerkamp van de jongeren van de Noorse  Arbeiderspartij. Ali Esbati overleefde. In zijn Zweedstalig boek ‘10 jaar na Utøya’ kijkt hij naar het verband tussen de terreurdaad en racisme, islamofobie en de samenleving in het algemeen.

Door Per-Åke Westerlund (Rättvisepartiet Socialisterna, Zweden)

Het is niet moeilijk te begrijpen dat de voltooiing van dit boekproject veel tijd in beslag heeft genomen. Het is een persoonlijk boek met een sterk verhaal, en tegelijkertijd belangrijke opmerkingen over het racisme van vandaag. De hoofdstukken die handelen over zijn uren op de vlucht voor Breivik zijn even realistisch als angstaanjagend. Er zijn groepen jongeren die wegrennen voor de schietpartijen, de jonge vrouw die in het gezicht is geschoten, twee 10-jarigen die worden geholpen om weg te blijven, een reddingsvest in het water dat een lijk blijkt te zijn.

Ali Esbati, voormalig voorzitter van Jong Links en tegenwoordig parlementslid voor de Linkse Partij in Zweden, woonde vóór 2011 een paar jaar in Oslo en was uitgenodigd om een lezing te geven op het zomerkamp dat de jongerenbond AUF van de Arbeiderspartij op Utøya hield. Tijdens de lezing kwam er informatie binnen over een bomaanslag in het centrum van Oslo. Acht mensen werden gedood. Niemand wist dat dit slechts het begin was. Een half uur later arriveerde Anders Behring Breivik op Utøya.

Niemand kon zich de omvang van zijn moorddadige rooftocht voorstellen. Toen Ali Esbati per boot werd gered, nadat de politie uiteindelijk was gearriveerd, dacht hij dat het aantal doden op zijn minst twee was. Later, in een auto op weg naar huis diezelfde avond, begreep hij pas dat het radiojournaal het over tachtig doden had, en niet over acht zoals hij eerst dacht dat ze gezegd hadden.

De daad was ook heel persoonlijk. Tijdens de politieverhoren en later, tijdens het proces, werd duidelijk dat één van Behring Breiviks belangrijkste objecten van haat Ali Esbati’s partner Marte Michelet was, die door de terrorist werd omschreven als “één van de meest extreme communisten in Noorwegen.” Marte was zwanger, en Behring Breivik noemde de baby ‘Berber Arabisch nageslacht’. Onmiddellijk na 22 juli werd het echtpaar uit veiligheidsoverwegingen uit hun huis geëvacueerd.

Niet alleen in zijn universum

De centrale vraag van het boek is: van waar kwam Anders Behring Breivik? “In het politieke universum waarin Breivik actief was, was hij verre van alleen,” zegt Ali Esbati. Hij laat zien hoe de racistische rechtse Vooruitgangspartij (FrP) de toon zette voor een groot deel van het politieke debat in Noorwegen, vooral in 2008-2009. Het was in deze periode dat de terrorist zijn voorbereidingen begon.

FrP-leider Siv Jensen voerde campagne tegen de “sluipende islamisering” van Noorwegen. Ze gebruikte vaak Zweden als afschrikmiddel en beweerde bijvoorbeeld dat “de sharia de wet volledig heeft overgenomen” in Malmö. Andere Noorse media spraken over de Stockholmse volkswijk Rinkeby als een oorlogszone: “het Mogadishu van Zweden” (de hoofdstad van Somalië).

Hoewel de FrP met deze campagne begon, werd zij al snel gevolgd door de redactionele pagina’s van rechtse kranten. Zij beweerden dat het nodig was om “het debat aan te durven gaan”, en om “over migranten, vooral moslims, te durven praten als een probleem.”

Andere partijen, waaronder de sociaaldemocratische Arbeiderspartij, volgden in hun veroordeling van de ‘buitenlanders’ die de Noorse cultuur zouden schenden. Zelfs de krant Klassekampen, waar Ali Esbati debatredacteur was, suggereerde in editorialen dat de FrP belangrijke kwesties aan de orde had gesteld.

Het is moeilijk het boek te lezen zonder te denken aan de recente debatten in Zweden. De leider van de Gematigde Partij (Moderaterna, afgekort als M), Ulf Kristersson, die in 2018 zei dat M niet kon samenwerken met de racistische Zweden Democraten (SD) vanwege de grote verschillen in waarden, is nu van mening “dat migratie in Zweden een last is geworden” (interview met de Zweedse Radio op 7 juli 2021). Deze uitspraak kwam slechts een week nadat hij benadrukte dat M en SD een akkoord bereikten als mogelijke basis voor een nieuwe regering.

Tegen-Jihad

De internationaal beruchte Noorse schrijver Peder Jensen, alias Fjordman, stond bekend als voorvechter van een ‘tegen-Jihad’. Hij beweerde dat moslims en de islam op het punt stonden Europa over te nemen door middel van de jihad, dat is oorlog. Hij stelde dat moslims “permanent verwijderd” moesten worden uit Noorwegen. Een ander voorstel van hem was om de heilige steden van de islam, Mekka en Medina, te bombarderen.

Uren voor de terroristische aanslag e-mailde Behring Breivik een manifest van 1516 pagina’s en plaatste hij een filmpje op Youtube. Het grootste deel van het manifest was overgenomen van andere extreemrechtse racisten en islamofoben. Het thema was dat Europa een beschavingsstrijd en oorlog moet voeren om te overleven.

De haat hield niet op bij de moslims. Nog erger waren de ‘verraders’: socialisten, ‘cultureel marxisten’, feministen en de ‘politiek correcte elite’. Tijdens zijn proces zei Behring Breivik dat het een kwestie was van eerst de militaire en politieke macht te grijpen en dan met de moslims ‘af te rekenen’. Hij vergeleek de AUF met de Hitlerjugend.

Islamofobie wordt gecultiveerd en gesteund door de leiders van de samenleving, onder wie veel ‘terreurdeskundigen’. Op 22 juli, na de aanslag van Behring Breivik, merkte Magnus Ranstorp, een medewerker van het Zweedse Nationale Defensiecollege, op de Noorse omroep NRK op dat “waarschijnlijk Al-Qaeda” of een “lokale groepering uit migrantengemeenschappen” achter de daad zat. Zijn collega Magnus Norell zei tegen het dagblad Expressen dat “het voor islamisten niet moeilijk is om motieven te vinden.”

Ali Esbati laat zien hoe de daad op 22 juli 35 keer als ‘terreur’ werd gedefinieerd in de eerste uren van uitzendingen op NRK. Nadat de identiteit van Behring Breivik bekend was, gebeurde dit nog slechts twee keer.

Voorafgaand aan het proces werd Behring Breivik in het eerste psychiatrisch onderzoek omschreven als geestesgestoord, met nood aan psychiatrische zorg. Een argument om dit te rechtvaardigen, was zijn gebruik van ‘vreemde termen’. In feite herhaalde hij veel voorkomende begrippen uit extreemrechtse kringen, zoals de Zweedse linkse professor Mattias Gardell tijdens het proces getuigde. Het volgende onderzoek verwierp terecht het idee dat de terreurdaad het resultaat was van één of andere vorm van psychose. Tijdens het proces benadrukten Behring Breivik en zijn advocaten overigens dat hij op een geplande en weloverwogen manier had gehandeld. Hij kwam zelfs de rechtszaal binnen met een fascistische groet.

In zijn manifest prees Behring Breivik Peter Mangs, die tussen 2003-2010 in Malmö twee mensen vermoordde en nog eens ten minste acht mensen doodschoot, als “de grootste verzetsstrijder in Scandinavië na de Tweede Wereldoorlog tot 22 juli.” In het boek over Mangs vertelt Mattias Gardell, , hoe de politie niet inzag dat de aanslagen dezelfde dader hadden en dat de rechtbank later zijn nazi-opvattingen negeerde. Ali Esbati laat zien hoe hetzelfde later gebeurde toen Anton Lundin Pettersson in 2015 drie mensen doodde bij een aanslag op de Kronan School in Trollhättan, Zweden. Nazisme en racisme die de duidelijke politieke motivatie waren voor deze aanslagen werden afgezwakt op een manier die nooit gebeurt na islamistische daden. Moslims worden dan aangespoord om afstand te nemen van de daders, terwijl elke nazi-daad wordt afgedaan als tragedie.

Geen massacampagne

De terreuraanslag van tien jaar geleden heeft een zeer sterke antiracistische reactie uitgelokt. Drie dagen later, op 25 juli, verzamelden een miljoen betogers op de straten van Noorwegen. De schok en het verdriet die door velen werden gevoeld, werden omgebogen achter het idee van een ‘trein van rozen’ in plaats van regelmatige betogingen.

Voor de leiders van de samenleving was dit onderdeel van een strategie om de terreurdaad niet te politiseren. We moeten “oppassen dat we niet te veel en te harde conclusies trekken,” zei premier Jens Stoltenberg, die vandaag secretaris-generaal van de NAVO is, in een typerende opmerking.

Ali Esbati stelt: “Het is alsof zich in het Noorse publiek snel een ongeschreven regel kristalliseert dat discussies over Breiviks politieke standpunten niet mogen wijzen naar of beledigend mogen zijn voor de FRP.” Terwijl de realiteit het tegenovergestelde was: “Het was vooral – maar niet uitsluitend – via de Vooruitgangspartij, niet in het minst via sommige van haar meest actieve toppolitici, dat samenzweerderige, ‘contra-jihadistische’ overtuigingen en uitspraken hun weg vonden naar het centrum van het politieke debat.” Behring Breivik was zelf een actief lid van de Vooruitgangspartij.

Het gevoel van afschuw tegen de vreselijke terreurdaad en tegen racisme dat onmiddellijk daarna de kop opstak, had uiteraard moeten leiden tot een massale campagne tegen racisme en de FrP. Maar de leiding van de Arbeiderspartij wilde de controle behouden en optreden als vertegenwoordigers van de staat in plaats van als voortrekker van de arbeiders- en antiracistische bewegingen.

De officiële commissie van 22 juli legde de nadruk op het optreden van de politie, de staat en de regering tijdens de terroristische aanslagen, in plaats van zich te concentreren op de politieke motieven van Behring Breivik.

Het feit dat de racistische politieke basis werd afgezwakt en de FrP aan kritiek ontsnapte, betekende dat de racisten het debat al snel weer domineerden. In Stortinget, het Noorse parlement, ontvouwde zich een macaber tafereel toen de FrP de AUF ervan beschuldigde een slachtofferrol te willen aannemen. Overlevenden van Utøya werden blootgesteld aan bedreigingen en haat.

De normalisering van de FrP ging door en in 2013, twee jaar na de terreur, werd de partijleider Siv Jensen minister van Financiën in een coalitieregering met de Conservatieven.

Racisme en rechts-populisme

“Sindsdien zijn er tien jaar verstreken, sinds het echt gebeurd is. In die tien jaar hebben de partijen die zich laten dragen door en aansturen op racistische ideeën hun posities versterkt en hun stempel gedrukt op het politieke landschap in Noorwegen en Zweden,” schrijft Ali Esbati. Een groot deel van het boek gaat over racisme en de gevolgen ervan.

Hij stelt dat het rechtspopulisme de nieuwste politieke uiting is van degenen die het huidige economische systeem verdedigen. De persoonlijke banden tussen het kapitaal en de racistische politiek worden bijvoorbeeld aangetoond door Johan Jakobsson, hoofd communicatie bij de Confederatie van Zweedse Ondernemingen, die één van de architecten is achter pogingen om de Liberale Partij in deze richting te drijven.

“In principe wordt elke politieke en sociale kwestie in de richting van migratie gestuurd, met discussies over migranten en kinderen (en kleinkinderen) van migranten.” Hij somt op hoe het politieke debat naar rechts is gedraaid om te benadrukken dat in het bijzonder moslims moeten worden gecontroleerd, beperkt, strikt opgevolgd en aangepakt.

In de Noordse landen is deze ontwikkeling het verst gegaan in Denemarken, waar de sociaaldemocraten en de traditionele burgerlijke partijen met de Deense Volkspartij wedijveren om de meest racistische voorstellen in te dienen. Partijen in Noorwegen en Zweden volgen in dezelfde voetstappen. Dat geldt ook voor grote delen van de media, zoals het belangrijkste politieke programma op de Zweedse openbare televisie, Agenda.

Ali Esbati wijst erop dat de Zweedse conservatieven al in 2008 grote stappen in deze richting hebben gezet. Tijdens een speciale conferentie werd benadrukt dat “duidelijk moet zijn over wat in Zweden geldt”, en dat wie de wet overtreedt, religie of cultuur niet als excuus mag gebruiken. Dit is een denkbeeldig probleem dat wordt gebruikt om migranten tot zondebok te maken. De wending van de Zweedse conservatieven werd vertraagd door de financiële crisis, maar is nu doorgezet.

Ali Esbati geeft concrete voorbeelden van terugkerend racisme uit zijn eigen ervaringen en die van zijn familie. Hij laat zien hoe racisme het leven, de kansen op werk en huisvesting, de gezondheid en de levensstandaard beïnvloedt. “De bestaande problemen erkennen” en “het debat durven aangaan” zou moeten gaan over datgene wat de welvaart werkelijk ondermijnt: de groeiende verschillen in levensomstandigheden. In de tekorten van de samenleving ligt de voedingsbodem voor racistische en rechts-populistische propaganda.

Terecht laat Ali Esbati zien dat het asielbeleid een extra voedingsbodem voor racisme creëert. Het besluit van de sociaaldemocraten om al in 1989 minder vluchtelingen op te nemen, dat twee jaar later de weg vrijmaakte voor de racistische partij Nieuwe Democraten om in de Riksdag te komen, werd nog verergerd door de bocht van de sociaaldemocratische en groene regering naar de shocktherapie in 2015, die de officiële Zweedse politiek scherp naar rechts duwde.

Antiracisme en gemeenschappelijke strijd

‘10 jaar na Utøya’ is een goed en belangrijk boek, dat nog sterker was geweest indien er meer voorbeelden werden gegeven van het antiracistische verzet, de hoop en de solidariteit, en van de gezamenlijke belangen en de gemeenschappelijke strijd waarnaar wel wordt verwezen, maar wat niet verder wordt uitgewerkt. Een voorbeeld is hoe de racistische schietpartijen in 1991-92 een krachtige reactie kregen toen we met de Coalitie tegen Racisme 10.000 mensen bijeenbrachten in een betoging die een grote nazi-optocht blokkeerde en het offensief van extreemrechts een tijd terugdrong. Ook de grote mobilisaties in Kärrtorp in 2013 en Göteborg in 2017, met telkens 20.000 aanwezigen, versterkten de strijd tegen racisme.

De racistische ophitsing tegen moslims kan vandaag niet op dezelfde manier als vroeger, tegen joden of zwarten, schrijft Ali Esbati, verwijzend naar “een historisch gevestigd niveau van sociaal fatsoen.” Dat vraagt om nadere uitleg over hoe de arbeidersbeweging, de antiracistische strijd en de vrouwenstrijd rechts en racisme hebben teruggedrongen. Zoals in het boek wordt gesteld, “is het niet mogelijk deze dreiging weg te wuiven” en hebben krachten zoals de vakbonden een grote verantwoordelijkheid. Het is overigens belangrijk dat antiracisme sterk leeft onder jongeren.

Ook moet worden benadrukt dat racisme en reactionaire ideeën steeds weer de kop opsteken als de arbeidersbeweging en de linkerzijde zwakker staan. De maatschappij moet fundamenteel worden veranderd. Ali Esbati had duidelijker moeten zijn dan alleen maar te spreken over “hervorming van de economie en een uitgebreide herverdeling van de middelen.” Racisme is een onderdeel van de kapitalistische samenleving, die moet worden afgeschaft en vervangen door democratisch socialisme.

Het zou goed zijn als de ondertitel van het boek – “Je kunt ontsnappen aan een maniak, maar je niet verbergen voor een samenleving”-  de toon kan zetten voor verdere discussies.