Missak en Mélinée Manouchian opgenomen in het Panthéon. Achter de mythe van de ‘doden voor Frankrijk’

Op 21 februari, dag op dag tachtig jaar nadat hij door de nazi’s ter dood werd gebracht, wordt Missak Manouchian met zijn vrouw Mélinée opgenomen in het Panthéon, een eer die slechts enkelingen te beurt valt. 

Door Nicolas Croes uit maandblad De Linkse Socialist

De aankondiging van deze beslissing was geen toeval: ze vond plaats tijdens de herdenkingen van de ‘Oproep van 18 juni’, de eerste toespraak van De Gaulle op Radio Londen in 1940. Volgens het Elysée had Missak, een Armeense Joodse communistische activist, “twee keer voor Frankrijk gekozen, eerst door zijn wil als jonge Armeense man die verliefd was op Baudelaire en Victor Hugo, daarna door zijn bloed te vergieten voor ons land.” Dit onjuiste idee van een in patriottisme verenigd verzet achter de kepie van generaal De Gaulle strekt zijn nagedachtenis niet tot eer.  

Missak en zijn kameraden zijn representatief voor een hele generatie militante Joodse arbeiders uit Polen die in de jaren 1920 naar Frankrijk kwamen en het stalinisme omarmden, ervan overtuigd dat ze zich bij de rangen van de revolutie voegden. Hun communistische idealen werden geleidelijk op de proef gesteld door de bochten van het stalinistische beleid, de processen van Moskou en de grote zuiveringen van de jaren 1930 in de Sovjet-Unie.

Aanvankelijk gegroepeerd in de Main d’Oeuvre Etrangère (M.O.E.) van de Communistische Partij, die later de Main d’Oeuvre Immigrée (M.O.I.) werd, namen ze deel aan de ‘zuivering’ van Joodse kringen, vooral van trotskistische invloeden. Maar toen de rode vlag werd ingeruild voor de driekleur, vooral rond de regering van het Volksfront, werden ze zelf steeds meer verdacht in de ogen van de partijleiding. De ‘Joodse onderafdeling’ werd ontbonden in 1937, toen veel van haar leden in Spanje vochten tegen de fascistische opstand van Franco.

Op 23 augustus 1939 sloten Hitler en Stalin een pact. Het nieuws was verschrikkelijk voor de Joodse communisten. Zoals René Revol uitlegt: “Al deze militanten, die de trotskisten hadden verjaagd, de eliminatie van de oude garde hadden goedgekeurd en in Spanje hadden gevochten (…) waren geschokt door het pact, geïsoleerd van hun partij en verbaasd, toen ze het lazen en zagen dat L’Humanité [de krant van de Communistische Partij] Hitler niet aanviel. Ze bleven trouw aan hun partij, maar richtten tegelijkertijd clandestiene structuren op om hulp en bijstand te bieden, maar ook om te vechten, zodat als het moment daar was, ze er klaar voor zouden zijn.”(1)

Actieve rol in het verzet

In oktober 1940, tijdens de bezetting, waren ze nog steeds verbaasd dat de PCF geen instructies gaf over de verplichting voor Joden om zich in te schrijven op het plaatselijke politiebureau. Ze begonnen onder te duiken.Sommigen namen deel aan de grote mijnwerkersstaking in de departementen Nord en Pas-de-Calais in 1941.

“Op 22 juni 1941, toen het nieuws kwam van de aanval van de Wehrmacht [op de Sovjet-Unie], waren de mannen van de MOI klaar voor de strijd, meer dan de PCF, meer dan Stalin, die aanvankelijk weigerde het nieuws te geloven,” zegt René Révol. Toen de PCF eind 1941 onder leiding van Charles Tillon de organisatie Francs-Tireurs et Partisans (FTP) lanceerde, waren de meeste groepen in feite Francs-Tireurs et Partisans – Main-d’œuvre immigrée (FTP-MOI). In 1942 en 1943 voerden deze groepen buitenlanders ongeveer 80% van de gewapende acties en sabotages van de FTP uit. 

Hun activiteiten werden na de oorlog echter bewust vergeten door zowel Charles Tillon als officiële PCF-historici. Roger Pannequin, voormalig commandant van de FTP in het noorden, legt het als volgt uit: “Het was om enge nationalistische redenen dat de bijzonderheden van migrantengroepen in de vergeethoek geduwd werden. Dit maakte het mogelijk om een extra F [Frans] toe te voegen aan FTP dat zo FTPF werd. Maar er is nooit een FTPF geweest. Daar moeten we op blijven hameren. De tweede F kwam er pas na de bevrijding, omdat we moesten laten zien dat we door en door nationalistisch waren. Toen hebben we ons ontdaan van de namen van alle leden die de grootste sabotagedaden hadden gepleegd (…). Als er een persbericht nodig was, werden de activisten van de MOI steevast vergeten (…). Het was om het verraad te doen vergeten, de niet erkende maar reële politiek van collaboratie met Hitler, dat het bevel werd gegeven om halsoverkop in het verzet te gaan in 1942, met de meest krankzinnige missies waarbij migranten in de frontlinie stonden.” (2)

Stalin en het einde van de oorlog

De overwinning op het nazisme luidde een golf van volksopstanden en revoluties in. Voor de Sovjetbureaucratie was het risico groot dat haar privileges ter discussie zouden komen te staan. Met Stalin aan het hoofd deelde de bureaucratie liever de koek van de komende overwinning met de geallieerde mogendheden, volledig over de hoofden van de arbeiders in de betrokken landen heen. Als teken van goede wil aan het adres van Churchill en Roosevelt werd de Communistische Internationale in 1943 ontbonden. 

In Frankrijk omarmde de Commu-nistische Partij deze dynamiek van klassensamenwerking. Ze nam een ultranationalistische koers aan en probeerde zich aan te sluiten bij de voorlopige Franse regering die in 1944 in Algiers werd geïnstalleerd. Degenen voor wie verzet alleen zin had als opmaat naar revolutie, werden een bedreiging. Ze moesten verpletterd worden, vooral omdat de stalinistische militanten begonnen samen te werken met strijders die er ‘verdachte’ politieke overtuigingen op nahielden. Naast Missak Manouchian waren er bijvoorbeeld Arben Dawitian, een voormalige officier van het Rode Leger met een trotskistisch verleden (3), en een aantal Spaanse anarchisten. 

De meeste FTP-eenheden werden geleidelijk overgeplaatst naar het ‘maquis’ (de ondergrondse beweging op het platteland). In de steden werden de overlevenden van de migrantengroepen geconfronteerd met repressie, terwijl er orders waren die hen aanspoorden om de ene spectaculaire actie na de andere uit te voeren. In de zomer van 1943 waren de vier FTP-MOI detachementen onder leiding van Manouchian de enigen die nog in Parijs waren. De precieze redenen voor hun arrestatie staan nog steeds ter discussie. Voor Mélinée Manouchian had de Communistische Partij haar man en zijn kameraden gewoon overgeleverd aan de politie. Alleszins lijdt het geen twijfel dat hun executie het directe gevolg was van het feit dat ze door de partij in de steek waren gelaten. 

De politieke tegenstelling tussen de PCF en deze internationalistische militanten wordt brutaal geïllustreerd door de slogan ‘Elk zijn mof’, die in augustus 1944 als kop in L’Humanité verscheen. Terwijl ze op het punt stonden te worden doodgeschoten, riepen veel leden van de groep rond Manouchian: “Leve de Duitse Communistische Partij.” In zijn laatste brief verklaarde Missak Manouchian: “Ik verklaar dat ik geen haat koester voor het Duitse volk.” 

Missak en zijn kameraden stierven niet ‘voor Frankrijk’. Hun leven was gewijd aan de strijd voor het socialisme. Hun oprechte inzet werd opgeofferd in naam van de verdediging van de belangen van de stalinistische bureaucratie, en vandaag is het Macron die hun strijd wil uitbuiten door elke politieke aspiratie uit te schakelen. De beste manier om hen eer te bewijzen, is hun strijd op te nemen en voort te zetten, tot de dag dat de rode vlag weer boven het Panthéon zal wapperen, zoals tijdens de Parijse Commune in 1871. 

Voetnoten

  1. René Revol, “Derrière l’affaire manouchian: le dévoiement d’une génération”, Cahiers Léon Trotsky n°23, september 1985. 
  2. Maurice Farjus, “L’An prochain, la révolution – Les communistes juifs immigrés dans la tourmente stalinienne 1930-1945”, Editions Mazarine, 1985, geciteerd in Cahiers Léon Trotsky nr. 23.
  3. Guy Van Sinoy, “Arben Dawitian. Van het Rode Leger naar de Rode Affiche”, De Linkse Socialist december 2019 – januari 2020, https://nl.socialisme.be/80845