Volgens een wijd becommentarieerd onderzoek zou Jean-Marie Dedecker een potentieel hebben van 21% in Vlaanderen. Zijn partij, LDD, winkelt zowel bij Vlaams Belang, Open VLD als SP.a. Het is niet langer fictie moest een partij die twee jaar geleden niet eens bestond, bij de regionale – en opnieuw federale? – verkiezingen van 2009 12 à 13 percent van de stemmen binnenrijven.
Daarmee leven we in een tijdperk waarin op enkele jaren tijd een zo goed als middelgrote partij uit de grond kan worden gestampt. In de mate dat je de kiesvereniging rond Dedecker een “partij” kan noemen. Veel echt grote partijen zijn er trouwens niet meer. Op CD&V-NVA na misschien. Maar zelfs het kartel is slechts een bordkartonnen copie van het stemmenkanon die de CVP in de naoorlogse periode vormde. De reden waarom Leterme het niet klaarspeelde als formateur was grotendeels de schrik voor een electorale afstraffing in 2009, als hij de gecreëerde verwachtingen rond een staatshervorming zelfs niet ten dele kon invullen. Niet in eerste instantie voor de achterban van CD&V. Vooral op vraag van het kleine broertje, de NVA van Bart De Wever en Geert Bourgeois.
Het kan zijn dat de NVA qua zetelaantal nodig was om oranje-blauw van de grond te krijgen. En nu veel minder omdat de PS langs Franstalige kant aan boord werd gehesen. Maar voor Leterme en Vandeurzen was het compleet ondenkbaar dat het kartel zich voor het oog van de camera’s, in het heetst van de strijd, uit elkaar zou laten spelen. Zoiets zou een kletterende nederlaag in de perceptie betekenen. Het zou, met media die alles in termen van winnaars en verliezers duiden, ook zo uitgelegd worden door de verenigde burgerlijke opiniemakers. Waarom doen ze in de krant De Morgen – de voormalige fanclub van paars – zoveel moeite om Leterme van een halve Vlaamse held tot een weergaloze mislukking te hertekenen? Omdat het gevecht om de perceptie, zolang de klassenstrijd de fundamentele kwesties niet op de voorgrond plaatst, er blijkbaar toe doet.
De burgerlijke partijen trekken vandaag amper nog op inhoudelijke thema’s naar de verkiezingen. Wat kunnen ze het electoraat aanbieden? De gesel van de armoede deinde uit als een olievlek, en de koopkracht van de middengroepen ligt nu ook op apengapen, beste kiezer? Eén van Letermes centrale TV-spotjes verwees naar de werkdruk die vandaag op tweeverdienergezinnen weegt. Het onevenwicht tussen werk en gezinsleven. “Druk, druk, druk”, lamenteerde de man van 800.000 voorkeurstemmen, die daarvoor – niet voor de TV-kijkers, maar voor een select publiek van patroons – nog te kennen had gegeven dat hij best wat sociale onrust kon verdragen als er zware besparingen nodig zouden zijn. Het spotje had van Groen kunnen komen.
Waarom won Leterme zo krachtig de verkiezingen? Hij was Verhofstadt niet – alvast geen grote verdienste. En hij leek in de perceptie meer houvast te bieden dan paars. Het met pastoorsallure beleden “goed bestuur”. Bij de groep van centrumkiezers kan spelen op de schijn nog werken. Tot de essentie zich opdringt: in de VS is de groeivertraging een feit, en dreigt de economie in recessie te gaan. Een recessie in de VS zal verregaande gevolgen hebben voor de wereldeconomie. Het zal een land als België, sterk gericht op de export, als één van de eersten treffen.
Om de begroting niet volledig te laten ontsporen is het zelfs de vraag of de zwaarste maatregelen uitstellen tot na 2009 wel zal helpen, er is nu reeds een tekort van 0,3%. Het zou, vanuit burgerlijk standpunt, niet van “goed bestuur” getuigen om aanzienlijke begrotingstekorten op te gaan stapelen, al zal dat wellicht deels gebeuren.
Welke thema’s speelden volgens het Dimarso-onderzoek een stembepalende rol? Het communautaire? Alles behalve. Op nummer 1: sociale zekerheid. Vervolgens: gezondheidszorg. Dan belastingen. Sociale thema’s op kop. Dit terwijl de media hier glansrijk omheen fietsten, en geen enkele uitgesproken overwinnaar van deze verkiezingen kan bogen op een consequente verdediging van de sociale zekerheid (CD&V-NVA of Lijst Dedecker).
Uit sociaal-economische onvrede werd paars weggestemd. Maar daarbij werd, bij gebrek aan een arbeiderspartij, op rechtse oppositiepartijen gestemd. Centrumkiezers die het systeem nog niet verwerpen gingen naar CD&V-NVA. Anti-establishmentstemmen vloeiden naar Dedecker. Of die nu van ontevreden middenstand of van arbeiders kwamen. Dedecker kan die positie enkel behouden als hij ver van deelname aan het neoliberale beleid blijft – zijn eigen programma. Een samenwerking met de NVA zou zijn aantrekkingskracht al kunnen beperken. Als geïsoleerde nar kan hij, zolang de klassenstrijd geen arbeidersalternatief opwerpt, een tijd stemmen blijven trekken. Maar alleen als hij in die rol blijft steken, van één tegen allen.
Dedecker kan het Vlaams Belang tijdelijk de duivel aandoen. De vraag is in welke mate LDD figuren aantrekt die azen op postjes, en of de partij “anti-establishment” zal blijven, of zo wordt gezien. Fundamenteel zijn enkel actieve strijd tegen het neoliberale beleid en een nieuwe arbeiderspartij een efficiënt antwoord op de dreiging van exteem rechts.
Vlaanderen kent geen verrechtsing. Er is een roep naar een meer sociaal en rechtvaardiger beleid. Maar het zal het in beweging komen van belangrijke delen van de vakbonden vergen, vooraleer er stappen naar een nieuw, breed alternatief van de arbeiders kunnen worden gezet. Het potentieel voor zo’n nieuwe arbeiderspartij is in België niet minder groot dan dat van de SP in Nederland, of van Die Linke in Duitsland. De voorwaarde voor de uitbouw van zo’n alternatief is echter een duidelijke breuk met de kapitalistische besparinsglogica, en de aanwezigheid van een stevige marxistische stroming om het gevecht voor een afgerond socialistisch programma, in dialoog met bredere lagen van de klasse, op de agenda te zetten.
Peter Delsing